Over schoonheid en natuur in het Sloterpark

Over schoonheid en natuur in het Sloterpark


Door: Ir. Ing. Ronald Buiting, 2005

Bron: Wikipedia-Sloterpark

Bossen en bomen vervullen in Nederland meerdere functies tegelijkertijd. In een groot park, zoals het Sloterpark, gaat het om het bieden van zowel een mooie natuurlijke omgeving waarin de bewoners kunnen recreëren en ontspannen (de recreatiefunctie), als om het creëren van een geschikt leefmilieu voor planten en dieren in de stedelijke omgeving (de stadsnatuurfunctie).

Om deze verschillende functies beide goed tot hun recht te laten komen worden in de bossen van het Sloterpark periodiek maatregelen genomen. Doel van deze maatregelen is de bosontwikkeling in de gewenste richting te sturen. Deze sturing kan namelijk niet aan de natuurlijke processen worden overgelaten. Maar waarom eigenlijk niet?

Elke vier à vijf jaar zijn beheerders druk bezig met het markeren (blessen) van de te verwijderen bomen. Deze bomen worden daarop geveld en het hout wordt afgevoerd. Meestal gaat het daarbij om gezonde bomen. De vraag waarom gezonde bomen moeten verdwijnen wordt dan ook vaak gesteld. En terecht! Iedereen heeft het recht te weten of er spaken is natuurvernietiging of dat er wel degelijk goede argumenten zijn om regelmatig bomen uit het Sloterpark weg te halen? De vraag is dus: zijn ‘zagende’ beheerders werkelijk opzoek naar schoonheid en natuur?

Stamtalreductie van 6.000 naar 80

De bospercelen in het Sloterpark zijn aangeplant met plantaantallen tussen de 3.000 en 6.000 bomen per hectare (100 x 100m). De bomen stonden direct na de aanleg dus als haren op een hond! Wat opvalt is dat er op dit moment nog 200 à 300 bomen per hectare staan. In de volwassen fase (over 30 tot 40 jaar) is dit aantal nog verder teruggelopen en staan er op die zelfde hectare nog maar 80 bomen. Dit zijn dan wel bomen met een dikke stam en goed ontwikkelde mooie grote kronen. Dit proces, waarbij het aantal bomen met de leeftijd van het bos daalt (bosbouwers noemen dat stamtalreductie), zien we niet alleen in beheerde bossen. Ook in natuurlijke bossen, waar de mens zich niet actief met het beheer ‘bemoeit’, vindt deze ontwikkeling plaats. Verschil is wel dat één hectare bos in een natuurlijke situatie in de beginfase nog veel meer bomen herbergt. Soms loopt het aantal jonge bomen op tot 200.000 stuks per hectare (20 bomen per m2). Op één of andere manier daalt het aantal levende bomen dus als de leeftijd van het bos stijgt. Maar hoe komt dat eigenlijk?

Natuurlijke selectie

In de natuurlijke situatie is concurrentie de motor achter deze ontwikkeling. Dat betekent dat de ene boom de andere verdrukt of overgroeit. Bomen die de concurrentiestrijd verliezen sterven af. De ruimte die daardoor ontstaat wordt ingenomen door de omringende bomen. Doordat dit proces zich telkens herhaald daalt het aantal bomen gestaag. Bomen die eerst tot de winnaars behoorden kunnen in een later stadium alsnog worden overgroeid en afsterven.

Maar het is niet alleen de directe concurrentie die ervoor zorgt dat bomen hun kronen kunnen uitbreiden. Regelmatig zorgen ook andere oorzaken (insectenplagen, stambreuk door storm, ijzel of fysiologische ouderdom) dat bomen uit het bos verdwijnen. Dus ook in de natuurlijke situatie zullen bomen, om uiteenlopende redenen, voortdurend uit het bos verdwijnen.

In de situatie van het Sloterpark hebben gewone es of gewone iep uiteindelijk niet meer dan 60 individuen nodig om één hectare geheel met kronen te bedekken. De zomereik kan waarschijnlijk met nog minder exemplaren toe. En dat terwijl er in de beginfase 6.000 jonge bomen per hectare hebben gestaan.

Maar ook als er uiteindelijk nog maar 60 bomen over zijn houdt de ontwikkeling niet op. Als een van de grote bomen door ziekte, brand, storm of ouderdom sterft zorgen zaden van bomen uit de (verre) omgeving, al dan niet ‘gebracht’ door Vlaamse gaaien, eekhoorns of door de wind, voor nieuwe zaailingen. Binnen een aantal jaren is de opengevallen plek dan weer als haren op een hond bedekt met opslag van jonge bomen. En dan begint alles weer van voor af aan.

Laten regelen van de bosontwikkeling door de natuur

Het door de natuur laten ‘regelen’ van de bosontwikkeling is dus in principe een mogelijkheid. Op een aantal plaatsen in Nederland gebeurt dat ook. Voorbeelden daarvan zijn de in 1983 ingestelde bosreservaten, waar de bosontwikkeling ter bestudering van de natuurlijke processen zijn beloop wordt gelaten. Het gaat hier overigens om kleine oppervlaktes. En ook verschillende natuurbeschermingsorganisaties maken gebruik van het zogenaamde ‘niets doen beheer’. Ze verwachten dat door niet in te grijpen het bos zich spontaan richting een natuurlijk bos zal ontwikkelen. Toch kleven er ook een aantal belangrijke bezwaren aan de sturing door de natuur.

Voorkomen van grootschalige catastrofes

Het is bijvoorbeeld niet ondenkbeeldig dat en ongestuurde ontwikkeling tot zware stormschade leidt. Bomen zullen in hun poging de buurboom voor te blijven namelijk zo min mogelijk in dikte groei ‘investeren’, terwijl ze wel (sterk) in hoogte toenemen. Het is duidelijk dat hierdoor de stabiliteit van de bomen en dus van de bospercelen in gevaar komt.

In de natuur zijn zulke grootschalige calamiteiten geen probleem. Het maakt voor de natuur niet uit of een stuk bos omwaaid of door sneeuw in zijn geheel wordt neergedrukt. Voor een stadspark ligt dat vanzelfsprekend heel anders. Daar zijn grootschalige calamiteiten zeer ongewenst. Een door windworp geveld parkbos staat niet één, twee, drie weer op de been (de bosbeelden in het Sloterpark zijn ongeveer 40 jaar oud). Meestal gaan er tientallen jaren overheen voordat het ‘oude’ bosbeeld weer terug is. In de tussen liggende tijd kan het park de gewenste functies niet optimaal vervullen. Het garanderen van de stabiliteit is dus een belangrijke reden om toch regelmatig in de bossen in het park in te grijpen. Door bomen te verwijderen krijgen de buurbomen de kans hun stabiliteit te vergroten.

Omgaan met een onnatuurlijke uitgangssituatie

Maar ook de ontstaansgeschiedenis van het Sloterpark zorgt ervoor dat ingrijpen noodzakelijk is. Het park kent namelijk, net als de meeste bossen in Nederland, een erg onnatuurlijk uitgangssituatie. De meeste percelen zijn namelijk aangelegd als monocultuur van zomereik, es of iep. Daarnaast is het park tot in de 90-er jaren volgens een houtteeltkundige traditie beheerd. Pas de laatste jaren is daarin verandering gekomen.

Door deze onnatuurlijke uitgangssituatie is het niet mogelijk om bij de verdere ontwikkeling van het park louter en alleen op natuurlijke processen te vertrouwen. Gebeurt dat wel dan krijgen de spontane processen geen kans. En die zijn op dit moment overal in het park te herkennen. Zo hebben zich op veel plaatsen onder de monoculturen van es, zomereik en iep soorten als haagbeuk en veldesdoorn gevestigd en zijn ook groepen met struiken tot ontwikkeling gekomen. Het is de uitdaging deze kansen optimaal te benutten! Maar dan moet er wel worden ingegrepen.

Dat kan bijvoorbeeld door plaatselijk groepsgewijs zomereik, es en iep weg te kappen, waardoor de struiken, haagbeuken en veldesdoorns meer ruimte krijgen. Een andere mogelijkheid is de schaarse bijmenging van afwijkende boomsoorten in het kronendak vrij te zetten, waardoor meer gemengde bossen ontstaan.

Eigenlijk is er dus sprake van een paradox. Juist door in het Sloterpark in te grijpen worden de bossen natuurlijker en gevarieerder. Niets doen, waarbij de ontwikkelingen louter aan de spontane processen wordt overgelaten, leidt tot minder natuur en een (veel) lagere beeldkwaliteit.

Ingrijpen en veiligheid

Bomen in bosverband verkeren dus in een voortdurende concurrentie strijd. De verliezende bomen blijven uiteindelijk als staand dood hout achter. Na enige tijd vallen ze om en is er sprake van liggend dood hout. Het gaat daarbij om grote hoeveelheden. In een natuurlijke situatie, bijvoorbeeld in oerbosreservaten in Polen, kan de hoeveelheid dood hout oplopen tot 30% van de levende biomassa (100m3 per hectare, in het Sloterpark op dit moment < 0,5m3/ha).

En dat past dus niet bij de functies van het Sloterpark. Daarvoor wordt het park gewoon te druk bezocht: dood hout zal op de meeste plaatsen een gevaar voor recreanten opleveren (denk aan vallend dood takhout en omvallende bomen). Daarnaast bestaat de kans dat de toegankelijkheid van het van het park wordt beperkt als dode bomen en takken bij voortduring over wegen en paden vallen. De “niets doen aanpak” is dus eigenlijk geen optie: al snel wordt de situatie veel te gevaarlijk.

Tijdens het uitzetten van een dunning wordt met dit gevaar rekening gehouden. Met name bomen in de buurt van wegen en paden (bomen die staan binnen een afstand van 1,5 keer de boomhoogte van het pad) worden nauwkeurig beoordeeld. Kwijnende, zieke en dode bomen of bomen die mechanisch zwak zijn en die een pad of weg kunnen bereiken worden gemarkeerd. Ze worden vervolgens geveld en afgevoerd.

Dit alles betekend overigens niet dat alle dode en kwijnende bomen uit het Sloterpark moeten verdwijnen. Kwijnende of dode bomen die geen gevaar vormen, bijvoorbeeld doordat ze ver genoeg van padden en wegen staan, moeten juist wel worden gehandhaafd. Dood hout vormt namelijk een essentieel onderdeel van het ecosysteem bos. En de voorraad dood hout in het Sloterpark mag (op veilige plaatsen) in de komende periode best wat omhoog!

Parkbeheer moet, het doet de natuur en schoonheid goed!

Het uitvoeren van dunningswerkzaamheden in het Sloterpark is dus niet een doel op zich. Het is een middel om een aantal ander doelen (vergroten van de natuurlijkheid, vergroten van de schoonheid en vergroten van de veiligheid) te realiseren. Via het gericht verwijderen van bomen kan de beheerder de bosontwikkeling in de gewenste richting sturen. Slechte of ongewenste bomen worden geoogst, waardoor gezondere, veiligere, mooiere en of betere bomen meer groeiruimte krijgen en zo hun kronen verder kunnen ontwikkelen. Ook jonge bomen krijgen zo de kans om ‘in te groeien’.

Om een mooi en stabiel bos in het Sloterpark te krijgen (en te behouden), moeten dus om de vier à vijf jaar worden ingegrepen. Er verdwijnen dan een aantal bomen maar er komen mooiere bomen én mooiere bosbeelden voor terug. Het uiteindelijke resultaat is een gezond, stabiel, risico-arm en recreatief aantrekkelijk park!

Het is dus waar: door zagende beheerders ontstaat meer schoonheid en natuur!

Gebruikte literatuur:
* MJP bosbouw LNV 1986
* Het NL bos in 2001 EC LNV
* Nederlands houtgebruik in beeld, Stichting Pro Bos 2001
* Nederlands bos in beeld, Stichting Pro Bos 2000

 
Sloterplas